HET SCHOOLPROBLEEM

 

Een minpunt van het gezinsleven aan boord was natuurlijk dat de kinderen niet dagelijks naar school konden gaan. De schippers zagen dit probleem uiteraard ook. De meest kapitaalkrachtigen losten dit op door hun kinderen in de kost te doen bij aan de wal wonende familieleden. Het moet gezegd worden dat degenen die met een klein schip maar net de kost bij elkaar wisten te scharrelen er vanaf zagen om hun kinderen geregeld naar school te laten gaan. Zij waren aangewezen op het zogenoemde ligplaatsonderwijs. Voordat op 1 januari 1901 de Algemene Leerplicht werd ingevoerd, die trouwens kinderen van ‘schippers, kramers en zigeuners’ uitsloot, waren er in het land al initiatieven van zowel particuliere als van gemeentelijk zijde om school-fondsen op te richten om tot verbetering van het onderwijs aan schipperskinderen te komen.[1]

Ds. H.G.Dornseiffen (1841-1922), doopsgezind predikant te Terhorne (Friesland), stichtte in 1872 het eerste schoolfonds. In 1881 werd dat uitgebreid tot het Fries schoolfonds voor schipperskinderen. Provincies als Overijssel en Drenthe volgden in 1884.

Veel schoolbesturen waren in principe wel bereid om schipperskinderen enkele dagen te ontvangen. Maar eerst moest er dan drie maanden schoolgeld voldaan worden. Wanneer de schippers verder trokken moest er in de volgende gemeente weer drie maanden schoolgeld betaald worden. Regels zijn regels.

In 1873 hield de Sneekervereniging tot bestrijding van het schoolverzuim haar jaarvergadering. Daarin kwam ter sprake dat het misschien beter was de schippers te laten betalen voor de tijd dat hun kinderen de school bezochten en niet voor het kwartaal [2].

 

[2] Het heeft nog lang geduurd voordat het overal werd ingevoerd.

[1] De Hoog, De Nederlandsche Binnenscheepvaart, 190

[2] Leeuwarder Courant, 4 april 1873, 2.

 

In 1888 was het in Amsterdam voor sommige schipperskinderen mogelijk om in ieder geval een paar dagen naar school te gaan. Hendrik Sikko Steenstra (10 jaar in 1888) aan boord van de toen in Amsterdam liggende praamtjalk De Vrouw Alberta, schreef in zijn dagboek: ‘18 augustus 1888, Ik ben vandaag naar school gegaan’. Verder noteert hij op 21,22 en 23 augustus: ‘Weer naar school geweest’. [1] Hij was nauwelijks naar school geweest en toch in staat een goed geschreven dagboek bij te houden. Nog in 1898 doet de schippersvereniging Schuttevaer een beroep op de gemeente Amsterdam om het mogelijk te maken om schipperkinderen tijdelijk naar school te kunnen laten gaan.[2]

In Rotterdam was het hoofdonderwijzer J. van Breen, die in 1893 van de gemeente gelegenheid kreeg om schipperskinderen les te geven. Aan de Boschhoek, niet ver van de Leuvehaven en de Zalmhaven, gaf deze hoofdonderwijzer schipperskinderen les in lezen, schrijven en rekenen.[3] 

Op veel plaatsen aan het water waren in latere jaren bestaande scholen steeds meer bereid een wisselend aantal schipperskinderen het nodige bij te brengen. In 1915 werd in Vreeswijk het eerste internaat voor schipperskinderen in gebruik genomen. Het kost- en schoolgeld was hoog. Per kind moest per week ongeveer een derde van een arbeidersloon worden betaald.

‘Christelijke School met Internaat voor Schipperskinderen. Met 1 September a.s. is op bovengenoemde school plaats voor 30 leerlingen in de eerste klasse, n.l. voor 20 jongens en 10 meisjes. Leeftijd pl.m. 8 jaar. Alleen kinderen die geen of weinig onderwijs hebben genoten, kunnen worden aangenomen. Klas 2-6 zijn bezet. Kosten ƒ 40 per 13 weken, alles inbegrepen, onderwijs, kost, inwoning, bewassching, eerste geneeskundige hulp enz. ook schoenreparatie.’ [4]

[1] Steenstra, Dagboek, 6.

[2] De Telegraaf, 3 mei 1898, 5.

[3] Loomeijer, Een eeuw Nederlandsche binnenvaart, 101.

[4] Weekblad Schuttevaer, advertentie zaterdag 8 juli 1916

 

Wat J. de Hoog over dit internaat schrijft, strookt met de ervaringen van mijn oom Klaas die tot de eerste lichting leerlingen behoorde en op negen-jarige leeftijd de opening op 28 augustus 1915 door Prins Hendrik heeft meegemaakt.

‘Het geheel doet té kazerneachtig aan, is té gedisciplineerd, en vormt een te kille sfeer. Wanneer men ziet hoe de jongens van en naar de eetzaal, van en naar het zwembad, enz stram in de houding in rijen door het huis marcheren, dan mag dit voor één keer grappig zijn, voor een schipperskind dat het vrije, ongedwongen en ruwe leven aan boord gewend is, lijkt het ons een kwelling.’[1]

Mijn vader die in 1918 op deze school terecht kwam, herinnerde zich vooral de lijfstraffen. Een groot gedeelte van de lessen, het was toch de lagere school, werd besteed aan knopen, splitsen en ander vakonderwijs. Het was duidelijk niet de bedoeling dat de leerlingen zouden doorleren of een ander vak kiezen. Het onderwijs was zo geregeld dat de kinderen in drie jaar tijd de zes klassen doorliepen. De kinderen zaten vanaf negen uur tot half zes in de schoolbanken. Drie schooltijden, weliswaar met pauzes, maar toch.

In de Rotterdamse Waalhaven stond rond 1917 op een pier bij Heijplaat een houten schooltje. Daar werden de kinderen met de roeiboot naar toe gebracht. Ik heb niet onderzocht hoe het onderwijs aan katholieke schipperskinderen was geregeld. In katholieke streken waren kostscholen en pensionaten waar deze kinderen terecht konden. Tenminste als de ouders voldoende draagkrachtig waren.

De Industrieschool voor Meisjes te Rotterdam bood nog in 1939 een cursus voor schippersdochters in naaien en verstellen van onder- en bovengoed en enkele uren Lager Onderwijs. De lessen werden gegeven dagelijks negen tot twaalf en van half twee tot half vijf, behalve zaterdag, in ieder geval 30 uur per week. Lesgeld was 25 cent per week. De leerlingen moesten een bewijs overleggen dat zij een Schippersschool doorlopen hadden of de 14-jarige leeftijd bereikt hadden. Bij onvermogen waren de lessen gratis. Opgeven voor de lessen kon dagelijks.[2]

Het hierna volgende valt buiten de onderzochte periode maar het typeert het beleid van de overheid. In 1969 kwam er een wet die schoolgaan voor schipperkinderen verplicht maakte. Het heeft tot 1971 geduurd voordat de leerplicht voor schipperskinderen echt ten uitvoer kon worden gebracht. Toen pas kwam er een subsidieregeling die schoolgaan voor iedereen financieel mogelijk maakte.[3]

[1] De Hoog, De Nederlandsche Binnenscheepvaart, 235.

[2] Nederlandsche Schippers-Almanak, 43e jrg., Assen 1939, 477.

[3] Loomeijer, Een eeuw Nederlandse binnenvaart, 108.

 

 

VERVOLG KLIK  SCHEEPSMOTOR I       

1 TERUG NAAR  AAN BOORD WONEN III