ONDERWIJS AAN SCHIPPERSKINDEREN
Dit hoofdstuk is geschreven in augustus/oktober 2024 en werd op 10 oktober online gezet.
In het vorige hoofdstuk ‘Het Schoolprobleem’ schreef ik:
(…) Ik heb niet onderzocht hoe het onderwijs aan katholieke schipperskinderen was geregeld. In katholieke streken waren kostscholen en pensionaten waar deze kinderen terecht konden. Tenminste als de ouders voldoende draagkrachtig waren. (…)
Dat was alles en dat is te weinig.
Bij toeval kwam ik iets op het spoor. Op de site van het Rotterdamse gemeentearchief las ik wat er op de gezinskaart van een Rijnschipper stond. Bij enkele kinderen was er een aantekening. Zij waren uitgeschreven naar Oudenbosch en een paar jaar later opnieuw ingeschreven in Rotterdam. De oudste zoon verbleef van 1895 tot 1900 in het pensionaat Saint-Louis te Oudenbosch. De andere kinderen volgden successievelijk in latere jaren. Deze particuliere Rijnschipper voer met een groot Rijnschip. In 1891 bezat hij een schip van 1306 ton, opgevolgd in 1901 door een van 1812 ton.
EEN 'COLUMN' IN HET JAAR 1865
Een anonieme stukjesschrijver, nu zouden we hem een columnist noemen, schreef op 12 september 1865 in de Provinciale Noordbrabantse en ’s Hertogenbossche courant over de uitbreiding van de spoorwegen. Hij zag dat als een zegen voor de binnenvaart omdat de spoorwegen het vervoer zouden overnemen. Hierdoor zouden de kanalen doordat ze niet meer werden gebruikt verzanden en daarna konden vooral de schipperskinderen het beter krijgen.[1] Ze zouden niet meer opgesloten zitten in de kleine roefjes, die zomers verzengend heet waren en die in de winter de vorst vrijelijk toelieten. Roefjes die tot woon- en slaapvertrek, tot kelder, keuken en zolder dienden.
(…) De schipperskinderen zouden dan wat meer onder de mensen kunnen verkeren, ze zullen geregelder de school kunnen bezoeken, ze zullen beter het godsdienstig onderricht kunnen bijwonen en beter gewend kunnen worden aan de vervulling der kerkelijke verplichtingen. Leve de spoorwegen! Mogen de kleine schippersgasten wel uitroepen. (…)
Hij schreef verder nog over de kinderen van de trekschuitschippers. Die voeren niet onophoudelijk mee. Zij waren wél in de gelegenheid in school en kerk het nodige onderricht op te doen om een nuttig en braaf lid in de maatschappij te worden.
Een dergelijk verhaal in de krant maakt wel meteen duidelijk hoe er tegen de binnenvaart werd aangekeken. De schippersgezinnen stonden los van de gemeenschappen aan de wal, dus ook los van de kerkelijke gemeenschappen. De burgerij maakte zich zorgen, ernstige zorgen.
Die zorgen waren in 1900 nog niet over.
(…) Juist de kinderen van die zogenaamde zwervers [hier werden de schippers bedoeld K.T.] die veelal verkeren in een milieu van onbeschaafdheid en zedeloosheid, hebben het meeste onderwijs nodig. (…)
Aldus de woorden van de socialist Pieter Jelles Troelstra (1860-1930), lid van de Tweede Kamer, die het voorstel steunde om een commissie in te stellen om het schoolverzuim met boetes tegen te gaan.[2]
[1] De schrijver liet zich er niet over uit welk beroep de ouders van die kinderen dan zouden moeten uitoefenen.
[2] Opregte Haarlemsche Courant, 10-03-1900
HET ANALFABETISME-PROBLEEM BIJ DE SCHIPPERS
Vóór 1865 zijn er in kranten, tijdschriften en boeken niet of nauwelijks berichten te vinden over schipperskinderen. Niet in verband met het al of niet volgen van lager onderwijs noch in andere zin. In dorpen en steden waren er overdag op straat nauwelijks kinderen te zien. Ze gingen in het midden van de negentiende eeuw naar school of werkten in fabrieken of werkplaatsen. Anders was het met schipperskinderen. Die waren, wanneer het schip waarop ze verbleven door bewoond gebied voer, vaak voor iedereen zichtbaar aan het werk. Dat viel op.
Aan de overkant ligt omstreeks 1910 de Emmanuel uit Dordrecht kolen te lossen bij de gasfabriek in Den Haag. Maar het gaat hier om wat er op de voorgrond gaande is. Een open ijzeren schuit geladen met bakstenen drijft voorbij. Voortgeboomd door een man en een meisje. Vader en dochter? [Detail van een grotere foto. Foto anoniem. Datering ca 1910. Beeldcollectie Haags Gemeente-archief, Iden.nr. 0.70174]
Het meisje met de vaarboom in haar hand blaast even uit. Haar leeftijd is zeker beneden de tien jaar.
Berichten over schipperskinderen in het laatste kwart van de negentiende eeuw die geen geregeld lager onderwijs volgen gaan altijd over die kinderen waarvan de ouders maar net de kost bij elkaar konden scharrelen. Het moet gezegd worden, dat waren er niet weinig. Het ging hier voornamelijk om schippers uit de noordelijke provincies.
Er kwamen alarmerende berichten in de kranten over het analfabetisme bij schippers. Van de lotelingen van de lichting 1883 voor het 1e regiment infanterie afkomstig uit de noordelijke provincies kon 6 ½ procent van de Friezen niet lezen. Van de Groningers was dat 11,7 procent en van die uit Drenthe 10,1 procent. Het merendeel dat niet kon lezen was van schippersafkomst.[1]
[1] Franeker courant, 12-07-1883
AANDACHT VOOR HET NIET GEREGELD KUNNEN VOLGEN VAN LAGER ONDERWIJS
De Nederlandse dagbladen kregen steeds meer aandacht voor het gebrek aan onderwijs van schipperskinderen. In tal van publicaties over het onderwijs aan schipperskinderen wordt het oprichten in 1882 van een schoolfonds voor schipperskinderen in Friesland aangemerkt als een mijlpaal. In het eerste jaar van het bestaan werden de ouders van 12 kinderen geholpen.[1] Dit aantal staat in schril contrast met de duizenden kinderen die steun zouden moeten krijgen.
Dit schoolfonds was in 1871 voorafgegaan door de oprichting in Terhorne van een plaatselijk schoolfonds om kinderen van behoeftige schippers in kosthuizen te besteden. De ouders zouden een derde van het kostgeld betalen terwijl het resterend uit het schoolfonds betaald zou worden. Het plan was om 7 jongens en meisjes boven de elf jaar bij particulieren in de kost te besteden.[2]
[1] Prov. Drentsche en Asser Courant, 08-12-1882
[2] Utrechtsch prov. en sted.dagblad, 07-06-1871.
PENSIONATEN
Eind negentiende eeuw duiken er steeds meer berichten op over pensionaten voor schipperskinderen in de kranten.
Scheepvaart, 25-02-1897
Een krantenbericht uit 1897 laat zien dat er bij voldoende inschrijving een kostschool voor R.K. Schippersjongens te Lobith zou worden opgericht. Of dat er ooit is gekomen? Waarschijnlijk niet. Er is geen enkel vervolgbericht te vinden.
Jaren later, eind 1911 om precies te zijn, vond er in Millingen in de grote zaal van het Kruisverbond een vergadering plaats om een afdeling van de Rotterdamse St. Nicolaas-Schippersvereniging op te richten. Om dan zo verder te komen tot de stichting van een R.K. Schippersschool ter plaatse. Aanwezig waren naast de vele schippers, de burgemeester, de geestelijkheid en de heer Nefkens uit Rotterdam.[1] De laatste van rederij Gebroeders Nefkens & Van Steen.
Tijdens een in 1899 te Amsterdam gehouden Onderwijzerscongres hield de heer Van Dorpel een pleidooi voor staatsonderwijs aan schipperskinderen. De heer H.F. van Zadelhoff wees er op dat katholieke Rijnschippers hun kinderen naar kloosterscholen stuurden. Hij verklaarde verder dat de toestanden in de binnenvaart slechter waren. Daar moest een dubbele strijd gevoerd worden: niet alleen voor goed onderwijs, maar ook tegen de ouders die hun kinderen aan boord lieten werken in plaats van ze naar school te sturen.[2]
Vóór 1915, het jaar dat er te Vreeswijk het protestantse Prins Hendrik-internaat voor schipperskinderen werd geopend, waren er al op een aantal plaatsen in Nederland rooms-katholieke pensionaten waar plaats was voor schipperskinderen. Toen er sprake van was dat er een Tehuis voor schipperskinderen in Vreeswijk zou komen was het van het begin af duidelijk dat dit een zuiver protestantse aangelegenheid was. Het stichtingsbestuur meende dat er voor katholieke schippers reeds was gezorgd door een kostschool te Brielle. Voorts was er voor katholieke schipperskinderen op andere kostscholen gelegenheid om onderwijs te ontvangen tegen een niet al te hoge prijs.
Het Vreeswijkse bestuur ging er ook van uit dat liberale schippers, zo ze er waren, geen bezwaar zullen hebben om hun kinderen godsdienstig te doen opvoeden.[3]
Een verslaggever van het katholieke dagblad De Tijd, was ter ore gekomen dat het Prins Hendrik-internaat Rijkssubsidie was toegezegd.
(…) Er is alle reden om eens te informeren op welke voorwaarden dit is geschied. (…)[4]
[1] Provinciale Geledersche en Nijmeegsche courant, 19-12-1911.
[2] Het NieuwsvdDag, 26-09-1899
[3] De Tijd, 30-10-1913.
[4] De Tijd, 13-11-1913.
ENKELE VOORBEELDEN VAN VROEGE PENSIONATEN
WAAR OOK SCHIPPERSKINDEREN NAAR TOE GINGEN
In 1884 kwamen de eerste Zusters van J.M.J naar het klooster van Lithoijen. De eerste jaren deden ze hier aan zieken- en ouderenzorg. In 1890 besloten ze om zich te richten op het opvoeden en onderwijzen van schipperskinderen. Er zouden zich namelijk te weinig vrouwen hebben aangemeld voor de zieken- en ouderenzorg. Naast schipperskinderen konden ook kinderen uit de omgeving hier als externe leerling les krijgen. De externe en interne leerlingen werden zoveel mogelijk van elkaar gescheiden. [6]
In 1905 werd te Rotterdam het pensionaat ‘voor Jongejuffrouwen uit den gegoeden burgerstand, ook voor schipperskinderen’ geopend. Het adres was Afrikaanderplein 5 en de omgangstaal Frans. Het stond onder leiding van de Zusters ‘Dochteren der Wijsheid’. Of in het Frans: ‘Filles de la Sagesse’. Zij vierden in april 1918 het 12 ½ -jarig bestaan.[1]
Onze Pius-Almanak voor het jaar des Heeren, 1905
Te Blerick, bij Venlo, was er in ieder geval in 1905 een pensionaat voor burger- en schipperskinderen. Het werd gerund door de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid. ‘Eenvoudig, goedkoop en practisch’ was de slogan in de Pius-Almanak.[2]
In het gesticht ‘De Voorzienigheid’ te Nederhorst-den-Berg was er in 1912 plaats voor kinderen (meisjes) wier ouders door huiselijke omstandigheden zelf de opvoeding niet behoorlijk konden geven, in ’t bijzonder ook voor schipperskinderen.[3] Het gesticht lag aan de Vecht en was speciaal om voorbereid te worden tot de eerste communie.
In ‘Insula Dei’ het rooms-katholieke Bestedelingenhuis te Arnhem verbleven in 1914 wezen, halfwezen, verwaarloosde kinderen én schipperskinderen. Voor de eerste categorie lagen de kosten op fl 25 tot fl 45 per jaar. Terwijl de kosten voor schipperskinderen fl 80 tot fl 100 per jaar waren.[4]
Dit laat zien dat er vóór 1915 voor de katholieke schipperskinderen meer kostscholen waren dan voor protestantse schipperskinderen. Dat zou in de jaren die volgen niet veranderen.
Nog in 1947 stonden er 21 rooms-katholieke internaten tegenover één protestants.[5]
Die achterstand was ten dele ook te wijten aan de kerkelijke verdeeldheid van de protestanten. Dat heeft ook het tot stand komen van de Prins Hendrikschool te Vreeswijk ernstig vertraagd.
[1] De Maasbode, 09-04-1918.
[2] Onze Pius-Almanak voor het jaar des Heeren, 1905.
[3] Vrouwenjaarboekje voor Nederland, jrg. 8, 1912
[4] Vrouwenjaarboekje voor Nederland, jrg. 10, 1914
[5] Lisette Span, Lager onderwijs aan schipperskinderen, Masterthesis, Rotterdam 2011, p. 20 [Het woord katholiek komt er slechts 3 keer in voor. En ‘pensionaat’ niet eenmaal. K.T.]
[6] https://www.wierookwijwaterenworstenbrood.nl/ontdekken/verhalen/schippersinternaat-norbertusgesticht-in-lithoijen [Geraadpleegd op 16 okt. 2024]
SINT LEONARDUS KOSTSCHOOL TE BRIELLE 1893-1972
In een bericht uit 1913 dat er een nieuw pensionaat voor schipperskinderen in Millingen gebouwd zou worden wordt verteld dat het dan het tweede van ons land zou worden.[1] Het andere was te Brielle gevestigd. Deze kostschool in Brielle werd geleid door de Zusters Franciscanessen van Salzkotten. Zowel jongens als meisjes konden de klassen van het gewoon lager onderwijs daar volgen. In 1913 was dit pensionaat met 44 jongens en meisjes volledig bezet.[2] De kosten waren in 1915 fl. 135 per jaar.[3] Deze kostschool, die bekend stond als Internaat St. Leonardus, was opgericht in 1893.
Nu is het opvallend dat er nog een veel ouder pensionaat, speciaal voor schipperskinderen, zich te Millingen bevond. Dit wordt beschreven in een gedenkboek uit 1922. In 1863 kregen een aantal zusters toestemming om de daar in 1857 gestichte bewaar- en leerschool tot een pensionaat in te richten. Aanvankelijk alleen bestemd voor schipperskinderen die in Millingen hun domicilie hadden. In 1894 werden er aan het hoofdgebouw lokalen bijgebouwd. Op de bovenverdieping daarvan waren de verblijven van de pensionaatskinderen, in die tijd ‘pensionairen’ genoemd.[4]
De berichten uit 1913 en 1922 lijken elkaar tegen te spreken. Waarschijnlijk is er toch sprake van een en hetzelfde pensionaat maar dan misschien in een ander gebouw en onder een andere congregatie.
[1] De Tijd,13-11-1913.
[2] De Tijd, 3-10-1913.
[3] Pius-almanak, 1915, p. 429/430.
[4] Gedenkboek der Congregatie van de Zusters der H. Maagd Maria, 1922
VEEL RIJNSCHIPPERS BEHOORDEN TOT DE GEGOEDE BURGERSTAND
Over de schipperskinderen die wel geregeld onderwijs volgden is niet of nauwelijks geschreven. De Nederlandse binnenvaart kende vele facetten. Niet alle schippers waren armlastig. De Rijnvaart was een aparte categorie. Van oudsher waren de Rijnschepen gemiddeld veel groter dan de schepen van schippers die alleen binnenlands voeren. De schepen die in de regionale vaart werden gebruikt waren nog kleiner.
De meeste Rijnschippers waren in staat om hun kinderen aan de wal school te laten gaan. Nu behoorden in die tijd veel Rijnschippers tot het katholieke geloof. Wanneer er geen familieleden waren die hun kinderen konden opvangen dan werden zij geplaatst in een pensionaat. Overal in Nederland waren er rooms-katholieke pensionaten die kinderen uit de gegoede burgerij een behoorlijke opleiding en opvoeding boden. Kinderen van Rijnschippers vormden op deze pensionaten geen aparte groep.
Later verschenen er wel pensionaten die uitsluitend voor schipperskinderen waren. Deze latere pensionaten boden wel een ander type onderwijs dan de oudere privé-internaten. Dat was het zogenoemde continu-onderwijs speciaal voor schipperskinderen. Zes jaar lager onderwijs werd aanvankelijk gepropt in drie jaar tijd, later werd het vier jaar. Sommige scholen hielden er dan 4 schooltijden per dag op na. Van 9:15 tot 10:45, van 11:00 tot 12:30, van 14:00 tot 16:00 en van 17:00 tot 18:30 uur. Op woensdag en zaterdag verviel de schooltijd tussen 14:00 en 16:00 uur. Op zondag was er school van 11:00 tot 12:30 uur. Het laatste bedoeld om een brief naar de ouders te schrijven en achterstand in bepaalde vakken weg te werken.[1] Het verplicht volgen van de mis werd niet als schooltijd beschouwd.
[1] Theo Janssen (alias Kapitein Spok) Binnenvaartforum in het onderwerp ‘Schippersscholen en Internaten’ 07-01-2015 (geraadpleegd aug. 2024) zie: https://www.kustvaartforum.com/viewtopic.php?t=772&start=180
SCHOOL- EN KOSTGELD
De school- en kostgelden liepen van fl 2.- per week in 1914 voor Insula Dei te Arnhem, fl 2,60.- per week in 1915 voor St Leonardus te Brielle en fl 2,70 per week in 1915 voor de Prins Hendrikschool te Vreeswijk.
Een schipper of schuitvoerder in Amsterdam verdiende in 1915 fl 12.- per week.[1] Gemeentewerklieden van Leeuwarden hadden in 1916 een weekloon dat liep van fl 11,40 tot fl 15.-. De netto wekelijkse inkomsten van veel schippers met kleine schepen zullen niet veel hoger geweest zijn. Het is bekend dat de helft van zulke inkomens opging aan levensmiddelen. Dan is het begrijpelijk dat er geen middelen zijn om zelfs ook maar één kind aan de wal te laten leren. Laat staan als er meer kinderen zijn in de schoolgaande leeftijd.
Niet vergeten moet worden dat het aan boord houden van de kinderen niet alleen een geldkwestie was. Kinderen aan de wal en vader en moeder aan boord bleef een moeilijke zaak. Daarbij komt ook nog dat veel schippers het onderwijs ook niet echt noodzakelijk vonden. Immers, zij waren toch zelf het bewijs dat het ook zonder kon.
[1] Schuttevaer 04-12-1915
Schuttevaer, 21-10-1916
CONCLUSIE
Katholieke Rijnschippers maakten vóór 1900 gebruik van de bestaande pensionaten, zoals Saint-Louis in Oudenbosch, voor de opleiding van hun kinderen. Op deze pensionaten vormden de schipperskinderen geen aparte categorie.
Of protestantse schippers vóór 1915 hun kinderen naar reeds bestaande protestantse kostscholen lieten gaan is niet gebleken. Deze kostscholen richten zich in hun advertenties in ieder geval niet op schipperskinderen.
De school- en kostgelden waren dermate hoog dat alleen de meest draagkrachtigen onder de schippers in staat waren hun kinderen lager onderwijs te laten volgen.
De bestaande literatuur over het onderwijs aan schipperskinderen laat een nogal eenzijdig beeld zien. Veel aandacht voor het protestantse aandeel en weinig tot niets voor het veel grotere en eerder gestarte katholieke aandeel in het onderwijs aan schipperskinderen. Zo blijft het negentiende-eeuwse beeld van de arme ongeletterde schipper die vrouw en kinderen uitbuit in stand. Een beeld dat onterecht blijft plakken aan de binnenvaart in zijn geheel.
Maak jouw eigen website met JouwWeb