HOUTEN SCHEEPSTYPEN TE BERGEN OP ZOOM 1812

POON, JACHT, SPRIET EN HENGST

 

In een lijst uit 1812-1813 werden te Bergen op Zoom 24 schepen geteld.[1] Er werden vier verschillende scheepstypen genoemd: poon, spriet, jacht en hengst. Daarvan hoort alleen de hengst bij de niet-tjalkachtigen. De scheepstypen poon, spriet en jacht deel ik in bij de tjalkachtigen, evenals de elf schepen van onbekend type die in de lijst worden genoemd. Voor dat laatste is enige voorkennis noodzakelijk. Het is bekend dat de schepen die gebruikt werden voor de beurtdiensten vanuit Zeeland op plaatsen als Den Haag, Rotterdam, Amsterdam en Gouda flinke paviljoenschuiten of paviljoenponen van 30 tot 45 ton waren. Het gemiddelde tonnage van de schepen van onbekend type is 32 ton. Daarmee behoorden ze tot de grotere Bergse schepen. Keihard bewijs dat de onbekende schepen tjalkachtig zouden zijn ontbreekt, maar als we kijken naar een lijst uit het jaar 1824 is dat wel waarschijnlijk. Uit die lijst wordt duidelijk dat de grotere schepen die in Bergen op Zoom in gebruik waren ponen en schuiten waren. Zoals we hier voor zagen is het nu de gewoonte om deze schepen tjalkachtig te noemen, al zouden Bergenaars en Zeeuwen dat in 1812 zeker niet gedaan hebben.

 

POONSCHUIT                      [tjalkachtig]

 

De poonschuit werd veel gebruikt in de Zeeuwse wateren als vrachtschip voor alle soorten lading. Tegenwoordig wordt het type schip vaak aangeduid als Zeeuwse poon. In tegenstelling tot wat die naam suggereert, werden de meeste ponen in Zuid-Holland gebouwd. Het voornaamste vaargebied waren de Zeeuwse wateren. Poonschuiten worden al in de zeventiende eeuw in archiefstukken vermeld:

‘Te Vlaardingen verkocht Dammes Cleywerff in 1675 een nieuwe poonschuit voor 225 gulden.’[2] 

‘In 1683 kocht Jan Cuijpers, schipper van Lillo een nieuwe poonschuijt.’ [3]

Dit scheepstype wordt gekenmerkt door een grote zware kop (voorschip) en een naar verhouding bescheiden kont (achter-schip). Er is een overeenkomst met de vissoort poon, deze heeft eveneens een grote kop en klein lijf.

[1] MHC, Archief Franse Tijd, Lijst van inkomende en uitgaande schepen 1812-1813, inv. nr. 35.

[2] Struijs, Geschiedenis van de Vlaardingse Scheepswerven, 81.

[3] ‘Brabantse schippers in Bijl- of Waterbrieven uit O.R.A. Dordrecht’, Genealogisch Tijdschrift voor Noord-

     Brabant 1995, 27 november 1683.

 

De karakteristieke kop van een Zeeuwse poon. Tekening naar een foto van een afgetuigde poon in het boek van P.J.V.M. Sopers Schepen die verdwijnen, Amsterdam 1974, p. 69. Illustratie © Kees Touw

 

RAADSELACHTIGE SCHEEPSTYPEN

Het leggen van menselijke of dierlijke eigenschappen in levenloze objecten is iets van alle tijden. Onze proam reert (schreit)’, zeiden een paar Groningse kinderen in 1925, over het uiterlijk van de praam waarop zij woonden.[1] Het schip een naam geven van een dier of van iets waar het op lijkt heeft een oude geschiedenis. Nicolaes Witsen schreef over schepen uit de Romeinse oudheid:

‘De schepen Camerea kregen hunnen naem na de gelijkenisse van het kameel-dier; want gelijk dees een bult op den rugh, zoo voerden zy een uytpuilend venster te midden in het boort. Doch zoo andere willen, voerden ze dezen naem, na hunnen bultigen overloop, niet ongelijk een kameels-rugge’.[2]

‘Dromones zijn lange koren-schepen geweest: wien de Phaseoli niet ongelijk waren, hebben de vorm van een turksche boon, waerom zy ook aldus wierden genoemt: want Phaseolus bediet een Turksche boon.’ [3]

Italianen noemen bonen nog steeds ‘fagioli’. Ook onderdelen van schepen kunnen herinneren aan dierlijke of menselijke zaken. Denk aan berentanden, bokkepoten, hennegat, kop, kont, leuter en blanke billen.

[1] Dijk, De Schoonheid onzer Binnenschepen, 115.

[2] Witsen, Aeloude en hedendaegsche scheeps-bouw’, 19.

[3] Ibidem.

  

De trieste kop van een praam, het schip als emoticon.

Overijsselse praam. Uit Schepen die voorbijgaan, p. 135.

Uitgave van A.N.W.B. 1927, bewerkt door H.C.A. van Kampen en H.Kersken Hzn.,

 

 

 

VERSCHILLENDE SOORTEN POONSCHUITEN

 

De poonschuit kende een aantal varianten. Zo waren er ‘gewone’ poonschuiten, staatsie-poonschuiten, paviljoen-poonschuiten en zelfs staatsiepaviljoen-poonschuiten. Een staatsie is een verhoogd boord aan het achterschip dat doorloopt tot het roer. Het helmhout steekt in dat geval door een driehoekige opening en wordt daardoor beperkt in zijn bereik. De driehoekige opening heette hennegat.

De paviljoenschepen waren voornamelijk in de beurtvaart actief. Paviljoenschepen hadden een verhoogd achterschip met aan weerszijde een venster. Bij de beurtschepen was het paviljoen het verblijf voor de beter gesitueerde passagiers.

 

Afgetuigde paviljoenpoonschuit in Dordrecht Nieuwbrug, Voorstraatshaven 1889-1891.

Collectie Dordracum Illustratum, inv. nr. 551_50055, beeldbank Dordrecht.

Paviljoenpoonschuit in de haven van Terneuzen. Detail van een ansichtkaart eind negentiende eeuw.

Uitgegeven door A. van Overbeeke te Terneuzen.

 

’S LANDS PONEN

Op het eind van de achttiende eeuw werden een aantal eigenaars van grote poonschuiten met schip en al door ‘convooien en licenten’ , de voorloper van de Douane, in dienst genomen. Zo werden hun schepen, die vaak voor de beurtvaart waren gebruikt, tot ’s Lands Poon verklaard. Op strategische plaatsen werden zij als ‘uitlegger’ gestationeerd. De schipper werd commandeur en voerde ook het bevel over een aantal recherchevaartuigen, ook kruisers genoemd. Van die kruisers moeten we ons niet al te veel voorstellen. De recherchevaartuigen of kruisers van ’s Lands Poon bij Fort Bath waren een Bergse schouw en een ‘schafthengst’. [1] Beiden acht en een halve meter lang en twee meter tachtig breed. [2] De poonschuiten die dienst deden als ’s Lands Poon werden gebruikt waren bewapend. Op een model van de gewapende poonschuit ‘De Peter Geerts’ uit 1808 aanwezig in het Rotterdamse Maritiem Museum zijn twee kleine draaibassen te zien die aan beiden zijden van de staatsie gemonteerd zijn. Met de half ponds of een ponds draaibassen werd ook schroot geschoten, dit vooral om tuigage en bemanning te raken.

[1] Schaft is hier een inhoudsmaat voor grond en komt overeen met 4,5 kubieke meter. In de werfboeken van Fop Jansz Smit aan de Kinderdijk worden in de jaren 1776-1779 meerdere hengsten vermeld, met name een ‘henst’, een ‘hensije’ en een ‘halfschaft henst’.

[2] Cornelis Marinusz van Boven (1745-1819) is commandeur van ’s Lands poon als uitlegger gestationeerd voor Bath. Hij overlijd 27 maart 1810 te Bergen op Zoom aan boord van zijn schip. Zie: www.genealogieonline.nl/stamboom-van-boven

 

 

De Peter Geerts, gewapende poonschuit anno 1808.

Model M96 collectie Maritiem Museum Rotterdam.

Lengte 210 cm en hoogte 228 cm.

 

Bij de oranje pijlen de draaibassen.

 

Links: 'Schor omtrent Burgvliet buijten Bergen op Zoom', D. Kleijne fecit 1798. 

Collectie Gemeente-archief Bergen op Zoom, top. atlas AM 72.

 

Zonder de tekeningen van David Kleijne (1753-1805) hadden we waarschijnlijk geen afbeeldingen gekend van de schepen die rond 1800 in en om Bergen op Zoom te zien waren. Kleijne, de zoon van een scherprechter, was kamerbehanger, tekenaar en fijnschilder. Behang werd in die tijd met de hand beschilderd. Op twee tekeningen van Kleijne uit 1798 met als titel Visserij op de schorren bij Borgvliet staat een aantal schepen afgebeeld. Op de voorgrond zien we poonschuiten, waarvan er zeker één voor de visserij werd gebruikt: het schip waar een fuik tot halverwege de mast is gehesen. Nergens in de mij bekende maritieme literatuur wordt het gebruik van ponen in de visserij besproken. In Bergen op Zoom komt de poonschuit veel voor als vissersschip.

Adriaen Jacobssen, schipper woonende to Rijpelmonde verkoopt in 1737 aan Matthijs Gorten, visser te Bergen op Zoom een visschuijte zijnde een poonschip met een beun en zijn zijllage, ankers, kabels, touwen en verder want en toebehooren voor de somme van vierhonert vijf en twintig gulden. [4]

Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft een vroeg voorbeeld uit 1693 van het gebruik van een poon.

‘,Smergens… gingen sij in zee met een scheepje, dat sij een Poon (?) noemen ende vis mede voeren, om het schip van Heemskercken te gaen soecken. C.Huygens Jr., Journ. 2, 279 [1693].’

In de Notariële Archieven van Bergen op Zoom uit de achttiende eeuw is meermalen sprake van de verkoop van ponen compleet met netten en fuiken. In 1757 werd een poonschuit verkocht. Twee vissers worden het eens voor een prijs van 460 gulden.[1] Acht jaar later is er een publieke verkoping van:

 ‘een poonschuyt met fuyken en netten, kortom zo alles rijlt en zijlt.’ [2]                

Het is niet bekend of er ooit poonschuiten rechtstreeks voor de visserij zijn gebouwd. Vermoedelijk gebruikten de vissers oudere tweedehands schepen. De poonschuit kan tot de schepen gerekend worden die te Bergen op Zoom werden gebouwd. In ieder geval bouwde de uit Dordrecht afkomstige scheepstimmerman Cornelis Ros te Bergen op Zoom in 1703 voor de som van 1000 Carolus guldens een nieuwe poonschuit voor Frans van Hoogstraten.[3] Ik kan het niet nalaten te vertellen dat Cornelis Ros de schoonvader was van mijn voorvader bakenmeester Jacobus Danielse Touw (1694-1747) .

[1] MHC, Not. 602 nr. 8 , 6 feb. 1757

[2] MHC, Not. 610 nr. 19 , 23 feb. 1765

[3] ‘Brabantse schippers in bijl- of waterbrieven uit O.R.A. Dordrecht’, Genealogisch Tijdschrift voor Noord-

     Brabant 1995 en 97.

[4] WBA, NA, inv.nr. 0450, aktenr. 12, 16-03-1737, Notaris Francois Bolcoel.

 

Kijken we naar een detail van de tekening van Kleijne hier rechts. De voorste poonschuit, die met de fuik, is getuigd met een rechte gaffel en heeft vermoedelijk ook een giek. Het schip links direct erachter, ook een poonschuit, is getuigd met een zogenoemd spriettuig. Een ander detail hieronder laat drie mannen zien die op een afkalvend stuk grond staan, erachter zien we nog een spriettuig. Op de achtergrond in het midden zien we een tuig dat lijkt op het spriettuig. Het is echter een ferrytuig. Een ferrytuig lijkt op een spriettuig. Ook dat maakt gebruik van een spriet, maar de spriet van een ferrytuig is korter dan die van een echt spriettuig, terwijl de takel niet in het midden van de spriet aangrijpt maar bij de nok. Het zeil van een ferrytuig is rechthoekiger en kan langs de spriet worden neergehaald. Vooral bij de schepen die vaak een deklast hadden - denk aan lading als hooi en turf - kwam het ferrytuig veel voor.

 

 

Spriettuig. Illustratie © Kees Touw

Ferrytuig. Illustratie © Kees Touw

Links spriettuig en rechts op de achtergrond een ferrytuig.

Het schip helemaal rechts op de tekening van Kleijne ligt voor anker tij te stoppen en heeft een zogenoemde staande gaffel. Tijstoppen betekent het voor anker gaan om te wachten tot het tij weer meewerkt in plaats van tegen te werken. Landinwaarts varen met eb duurt veel langer dan landinwaarts varen met vloed. De gaffel werd gebruikt als losgerij. Het was een tuig zonder giek, dat het voordeel had dat het schip gemakkelijk onder zeil smalle klapbruggen kon passeren.

'Schor omtrent Burgvliet buijten Bergen op Zoom', D. Kleijne fecit 1798. 

Collectie Gemeente-archief Bergen op Zoom, top. atlas AM 71.

 

Een andere tekening van Kleijne laat in het midden een poonschuit zien met een licht gebogen gaffel. De giek is hier wel zichtbaar. Op de voorgrond zien we een open schuitje dat de trekken van een kleine steekhengst vertoont. Links achter zien we een schip met een ferrytuig geladen met hooi dat langzaam op de stroom voortdrijft. Het is moeilijk te zeggen tot wat voor type het behoort, maar het heeft in ieder geval tjalkachtige trekken. Dan blijft over het tijstoppende schip helemaal rechts. Ook dat heeft een ferrytuig. Het type laat zich omschrijven als een kleine smak of staatsietjalk.            

In het begin van de negentiende eeuw kreeg een schip in vier verschillende bronnen vier verschillende typeomschrijvingen. Het is dan ondoenlijk het schip onder te brengen bij een bepaald type. Ook Bergse schepen worden de ene keer omschreven als poon en de andere keer als schuit. Het benoemen van schepen blijft een moeilijke zaak.

Hoe populair de poonschuit ook was in het begin van de negentiende eeuw, vanaf het midden van die eeuw werd hij steeds minder gezien. De laatste poonschuit die te Bergen op Zoom thuishoorde was vermoedelijk De Vrouw Johanna van Johannes van Nispen (1817-1898) Hij voer als beurtschipper op Goes en had twee knechts aan boord. In 1893 was het schip nog in de vaart.[1]

 

[1] MHC, Archief G.B., 1814-1925, inv. Nr. 1648.3

 

UITGEBREIDE INFORMATIE POONSCHUIT KLIK:    POONSCHUIT

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

 

SPRIET          [tjalkachtig]

 

Een spriet is eigenlijk geen scheepstype, maar de omschrijving van een bepaald tuigage. Bij een spriettuig wordt het zeil omhooggehouden door een boom, de spriet, die een hoek van tussen de twintig en de dertig graden maakt met de grote mast. De spriet van het zogenoemde ferrytuig staat veel minder steil en maakt een hoek met de mast van ongeveer 45 graden. Zie hierboven.

De Bergse schepen die spriet werden genoemd, behoorden tot de grotere beurtschepen en voeren op steden als Dordrecht en Rotterdam. Deze buikige schepen, vaak voorzien van verguld en bontgekleurd houtsnijwerk, werden gewoonlijk schuiten genoemd. Maar even zo goed kan een spriet een poonschuit zijn. Bergenaar Marijnis van Dort (1772-1850) was eigenaar van het 45 ton grote sprietschip De Hoop op Gods Zegen waarmee hij de beurt op Amsterdam bediende.[1] Het is moeilijk te zeggen of het een schuit was of een grote poonschuit. Eind achttiende, begin negentiende eeuw stapte men geleidelijk van het spriettuig over op het modernere bezaantuig. De spriet zorgde voor veel gewicht boven in de mast, een bezaantuig had dat nadeel niet.

[1] MHC, Archief G.B. Lijst van ink. en uitg. Schepen 1812-1813.

 

 

Een ets van een sprietgetuigd Zeeuws Beurtschip van de Rotterdammer Gerrit Groenewegen (1754-1826) uit: Verzameling van Vier en tachtig Stuks Hollandsche Schepen, geteekend en in koper gebragt door G.Groenewegen, Rotterdam 1789. Collectie Kees Touw

 


XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

JACHT                                                [tjalkachtig]

 

Bij de term jacht denkt vandaag de dag menigeen meteen aan een pleziervaartuig. Jacht kan hier echter geen scheepstype zijn. De omschrijving jacht heeft te maken met het feit dat een bepaald vrachtschip scherper aan de wind kon zeilen dan soortgelijke schepen. Omdat voor elkaar te krijgen was het schip scherper gebouwd en hoger getuigd. Er bestonden ook jachtponen. De Bergse schipper Daniel Touw (1814-1883) voer omstreeks 1872 met de ‘jagtpoon’ Goede Verwachting, een schip van 34 ton.[1]

Het door Barkmeijer te Vierverlaten in 1882 gebouwde ijzeren paviljoentjalkje Twee Gebroeders stond bekend als het ‘kaasjacht’ van Hoorn op Alkmaar.[2] Het scheepje was nogal rondgebouwd en daardoor zeker geen platbodem, 45 centimeter vanuit het midden bij het grootspant begon het vlak naar de zij al omhoog te buigen. Daarbij was het hooggetuigd met een sierlijke essenhouten kromme gaffel en kon dankzij een kielbalk en kimkielen als een jacht zeer scherp aan de wind zeilen.[3]

 

[1] MHC, Archief G.B. 1914-1925, inv. Nr. 1648.1

[2] Muller, ‘Herinneringen en belevenissen’. ‘

[3] ‘Algemeenplan v/d pavilloentjalk ‘Maria Aagje’ van den heer A. Muller Dordrecht.’ Tekening gemaakt door Dhr. A.C. de Ridder van Machinefabriek en Scheepsbouwwerf ‘Delftshaven’, Rotterdam 12 april 1919. Tekening betrof een zeemeting ter verkrijging van een zeebrief. De zeebrief werd trouwens geweigerd. De Maria Aagje was ex Twee Gebroeders.

 

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

 

HENGST                              [niet-tjalkachtig]

 

Bij de beschrijving van de poon heb ik misschien de verwachting gewekt dat de naam van een scheepstype eenvoudig is te herleiden tot een vorm van uiterlijke gelijkenis met een dier of een voorwerp. Bij de hengst is dit zeker niet het geval. In zijn laatste jaren als vissersschip was de hengst voornamelijk te vinden op de Westerschelde. Het schip werd vooral gebruikt in de mossel- en garnaalvisserij.[1] Minder bekend is dat de hengst in Zeeland en op de grote rivieren veel werd gebruikt als veerschip. Het belangrijke veer vanuit Moerdijk op Strijensas maakte gebruik van een grote en een kleine hengst. Het veerschip waarmee Johan Willem Friso in 1711 op het Hollands Diep verongelukte, was een hengst. Deze hengst was in ieder geval zo groot dat de koets van de Friese stadhouder er op vervoerd kon worden.[2] Rond 1800 voer Daniel Touw (1760-1819) met een 9 ton grote hengst als beurtschipper vanuit Bergen op Zoom op Goes en Wemeldinge. In 1894 is er nog maar één hengst te Bergen op Zoom die gebruikt wordt als vissersschip. [3]

[1] De Bock, Schepen op de Schelde, 34.

[2] Van Beylen, Zeeuwse vissersschepen, 34.

[3] MHC, Archief G.B. jaarverslag 1894

 

Links een hengst en rechts een hoogaars. Illustraties © Kees Touw

 

 

VERVOLG KLIK Damschuit, boeier en schouw etc.

TERUG NAAR   SCHEEPSTYPE