EERSTE IJZEREN RIJNZEILSCHIP VAN BERGEN OP ZOOM  1878

 

 

1878 is het jaar dat een particuliere Bergse schipper een ijzeren Rijnzeilschip in de vaart brengt. Wat opvalt is het feit dat de eerste schipper met een ijzer Rijnzeilschip niet stamt uit een Bergs schippersgeslacht. Het betreft hier een echte nieuwkomer.

Henricus Emilius (Henri) Daverveldt (1825-1900) huwde in 1846 met Cornelia Palinckx (Steenbergen 1818-1901).[1] Zijn vader was broodbakker en stadswaagmeester.[2] Van 1846 tot 1859 staat Henri te boek als broodbakker. In de registers van de Patentbelasting van 1871/72 wordt hij beschreven als winkelier en binnenlands koopman. In 1871 werd te Oudenbosch de Suikerfabriek cv Daverveldt, Binck & Co opgericht.[3] Een van de vennoten H.E.Daverveldt, koopman te Bergen op Zoom, werd algemeen directeur. Alles wees er op dat Daverveldt binnen de kortste keren zijn schaapjes op het droge zou hebben en kon gaan rentenieren. 

Maar Henri bleek onvermoede kwaliteiten te hebben, want op 13 juni 1874 werd hem te 's-Gravenhage een Rijnpatent uitgereikt dat geldig was tot Mannheim. Al voor 1874 moet hij ervaring in de Rijnvaart hebben opgedaan. Om zo’n patent te bemachtigen was vier jaar ervaring, waarvan drie op de Rijn, een voorwaarde. Zijn eerste schip was een houten in Speijer (D.) gebouwde aak van 183 ton die hij naar zijn vrouw De Vrouw Cornelia noemde. Voor toenmalige Bergse begrippen een zeer groot schip. Rond 1871 – 1873 waren er van de 54 Bergse schepen er maar twee groter dan 100 ton. Zie p. 104. In 1882 werd dit schip bevaren door zetschipper A.Thonissen uit Leeuwen.[4] Zelf voer Henri zeker vanaf 1876 op de Johanna Maria, een nieuw houten schip van 271 ton. Dit naar zijn dochter vernoemde schip was in 1876 te Dordrecht gebouwd. De zaken gingen goed, want in 1878 liet Henri bij werf Rijkée & Co te Charlois een ijzeren stevenaak van 395 ton bouwen. Noot De Stella Maris was gebouwd op de maten van de sluis te Willebroek (B). Deze sluis was maatgevend voor de vaart op Brussel. [5] 

[1] Zie bijlage 3 sub DAVERVELDT

[2] Stamboorm families Asselbergs en Daverveldt: gw.geneanet.org

[3] cv staat voor commanditaire vennootschap met één of meer beherende vennoten en één of meer stille vennoten, de beherende vennoot is de gecommanditeerde vennoot.

[4] IVR 1882.

[5] Zie ook p. 109

 

De Johanna Maria bleef in het bezit van Daverveldt en werd onder andere bevaren door een Bergse schipper als C.M. Oosterwaal (1857). In die jaren werd in de Rijnvaart zeer goed verdiend en opnieuw was Henri in staat op een nieuw en groter schip over te stappen. Hij liet in 1883 te Alblasserdam de Henri bouwen, een 585 ton groot sleepschip. Op 7 december 1883 passeerde hij met dit schip Lobith met bestemming Oudenbosch.[1] Vermoedelijk met kolen voor de suikerfabriek waarin hij belangen had. Volgens het Rijnschepenregister was C.J. Oosterwaal (1853-1898) in 1896 de zetschipper. Deze was eerder ook zetschipper op de Stella Maris geweest.

In 1885 kwam de Petrus in de vaart, dit schip was 820 ton groot en in Dordrecht gebouwd. In de jaren 1892 - 1898 was de uit Oudenbosch afkomstige Petrus Sep (1860) zetschipper op dit schip.[2] Daarna volgde in 1890 het vlaggeschip van de vloot van Daverveldt. Opnieuw in Dordrecht werd de Jacq en Adriana te water gelaten. Het 79 meter lange schip was iets meer dan 10 meter breed en 1302 ton groot. Het schip was vernoemd naar zijn oudste zoon en diens vrouw.[3] In 1896 kwam er nog een nieuw schip bij: de Cornelia. Vermoedelijk werd dit schip, van het type brusselaar, van begin af aan bevaren door zetschipper J. Hopstaken (Oudenbosch 1854). [4] De Henri is waarschijnlijk niet lang bezit geweest. Het is niet bekend wanneer bepaalde schepen uit de vaart zijn genomen of verkocht zijn. Toen Henri in 1900 overleed waren er in ieder geval nog drie schepen in zijn bezit: de stevenaak Stella Maris en de sleepschepen Petrus en Cornelia.[5]

 

[1] Algemeen Handelsblad, No 16867, Scheepstijdingen maandag 10 december 1883, 3

[2] IVR 1892, 1898.

[3] Jacobus Adrianus (Jacq) Daverveldt (1849-1908) was getrouwd met Adriana Cornelia van Mechelen (1852-1917)

[4] IVR 1896

[5] Brief d.d. 18 april 1999 van Notaris A.J.M. Daverveldt te Baarle-Nassau.

 

EEN RIJNSCHIP VAN 1300 TON ALS ALIMENTATIE

Het grootste schip Jacq en Adriana werd op of kort voor 19 oktober 1899 overgedragen aan Mej. Cecilia Maria Susanna Lammens (Sas van Gent 1860-Sas van Gent 1936). Het schip kreeg de naam Cecilia Maria en vertegenwoordigde een waarde van ƒ 55000. [1] Zij huwde te Sas van Gent 19 oktober 1900 met schipper Franciscus Johannes van den Enden (Oudenbosch 1866-Hontenisse 1946). Zij erkenden op die datum vier kinderen als zijnde van hen.

Het verhaal van Cecilia Maria werd mij per brief d.d. 18 april 1999 meegedeeld door Notaris A.J.M. Daverveldt te Baarle-Nassau, een achterkleinzoon van Henricus Emilius Daverveldt. Het schip dat haar eigendom werd, kon volgens hem gezien worden als een vorm van alimentatie. Notaris Daverveldt schreef in zijn brief dat hij dacht dat zijn grootvader Pieter Cornelis Daverveldt (1859-Oudenbosch 1925) de vader was van kinderen van Cecilia Maria. In de familie Van den Enden wordt echter aangenomen dat de vader van Pieter, Henricus Emilius Daverveldt, de buitenechtelijke levenspartner was van Cecilia Maria. Toen Daverveldt in 1874 zijn Rijnpatent kreeg was hij 49 jaar en vader van vier kinderen die in de jaren 1849 – 1859 geboren waren. Cecilia Maria krijgt op 22-jarige leeftijd in 1883 haar eerste kind dat een maand na de geboorte van haar tweede kind op vijf-jarige leeftijd komt te overlijden. Van twee van de vier kinderen die in 1900 de naam Van den Enden kregen is het zeker dat zij aan boord van de Jacq en Adriana zijn geboren.[2] Daverveldt was van 1869 – 1881 raadslid van Bergen op Zoom, daarnaast was hij bestuurslid van de Kamer van Koophandel van 1868 tot 1874. Verder was hij bestuurslid van het RK Weeshuis 1880 – 1889 en president van de Vereniging van de H. Vincentius a Paolo. Je vraagt je af waar hij de tijd vandaan haalde om met een Rijnschip te varen. Het varen gaf Daverveldt in ieder geval de mogelijkheid er twee gezinnen op na te houden.

Het testament van Daverveldt opgemaakt 3 oktober 1898 voorzag in legaat van ruim ƒ 5000 ten gunste van Cecilia Maria. [3]

 

De drie overgebleven schepen kwamen in 1900 in het bezit van zoon Pieter Cornelis Daverveldt. Deze verkocht ze op 1 augustus 1917 aan Joannes Petrus van Rossum te Breda. Geen onbekende in de suikerindustrie; hij was in 1919 de oprichter van de Centrale Suiker Maatschappij.[4]

 

Hiermee is het verhaal nog niet afgelopen. De suikerfabriek Daverveldt, Binck & Co bezat voor het overlijden van aandeelhouder Henri al een drietal kleine ijzeren open (vlet-) aken. Na 1900 kwamen er nog vijf schepen bij. Het tonnage varieerde van 50 tot 80 ton. De namen van de bietenschepen waren: Christiaan, Cornelia, Elisabeth, Henri, Marie, Octavie, Petrus en Wilhelmus.

 

[1] IVR 1898

[2] BS Antwerpen, akte 2207, tab 225, en akte 7482, tab 757, zoekakten.nl

[3] Stamboom families Asselbergs en Daverveldt, gw.geneanet.org

[4] Slootmans, De Alcohol, 89.

 

VERVOLG KLIK  RIJNSCHEPENREGISTER 1879

OF TERUG NAAR OVERGANG VAN HOUT

Maak jouw eigen website met JouwWeb