SCHEEPSMOTOR IV

MOTORSCHEPEN VAN BERGEN OP ZOOM VANAF 1910

 

Van 1910 tot 1940 zijn er zeker zestien motorschepen voor korte of langere tijd in het bezit geweest van eigenaars uit Bergen op Zoom. Dit aantal komt voort uit dit onderzoek. Zestien motorschepen. Is dat veel?

Omdat in veel gevallen niet duidelijk is wanneer een schip werd verkocht is het onmogelijk om per jaar of periode een opgave te doen van het aantal motorschepen dat in Bergen op Zoom thuishoorde. Ook de cijfers die officiële instanties als de Gemeente en het Centraal Bureau voor de Statistiek geven zijn verre van accuraat. Het zelfde geldt voor de gegevens uit de verschillende volkstellingen.

De Eerste Wereldoorlog brak uit midden 1914. De bouw van motorschepen stond daarna op een zeer laag pitje. Petroleum ging van 1913 tot 1917 met 177 procent in prijs omhoog. Smeerolie zelfs met 1300 procent. [1] Het varen met een motorschip werd daardoor erg duur. Een beurtschipper in Axel legde zijn in 1915 gebouwde motorschip tegen de kant en huurde een zeilklipper om het werk te doen.[2]

Het eerste te Bergen op Zoom thuishorende motorschip was gebouwd in 1910, daarop volgde in 1914 nummer twee en daarna kwamen twee schepen die in 1915 waren gebouwd. Waarschijnlijk waren de laatste drie schepen nog voor het uitbreken van de oorlog besteld. In het begin van de jaren twintig begon het bouwen van motorschepen weer aarzelend op gang te komen. De economische crisis die begon in 1929 en zo’n tien jaar zou voortduren zorgde er voor dat er in die tijd door de schippers weinig of niet geïnvesteerd werd in motorschepen. Toch kwam er begin 1938 nog een motorschip bij in Bergen op Zoom.

[1] Maandschrift CBS 13e Jaargang nr. 2 februari 1918, p. 198.

[2] Koppejan, De Blikken Motor, p. 172.

 

1910         Marijnus de Haas (1859-1945) oudste zoon van visser Johan J.F. de Haas en Catharina J. van Dort was                                    vermoedelijk de eerste Bergse schipper die een motorschip bezat. De Johanna was in 1910 in Hansweert gebouwd                  en 59 ton groot. Het schip was 20.35 meter lang en 4.46 meter breed.[1]

 

1914        Johannes Th. Schot[2] (1861-1938) was eigenaar van de Elisabeth. Het was een in 1914 door werf Boot te Leider-                     dorp gebouwd flink schip met een lengte van 29 meter en een breedte van 6.06 meter. De motor had een vermogen                 van 52 pk. Thuishaven was Bergen op Zoom.[3]

 

1915        Pieter Schot[4] was eigenaar van het in 1915 op de werf van de gebroeders Houweling te Willemstad gebouwde                       motorschip Dina. Het was 89 ton groot en had een Industriemotor van 30 pk. Thuishaven was in dit geval Hansweert.                 Volgens een bericht in het Rotterdamsch Nieuwsblad was het schip 24 meter lang en 4.70 meter breed en had het                     een diepgang van 1.70 meter. [5] De naam van het schip was in de krant abusievelijk Johanna.

 

1915        In dat zelfde jaar komt de Zuid-Nederland in de vaart, eigenaar is de firma Rübsaam en Smout te Bergen op Zoom.                   Het schip was in 1915 te Leiderdorp op de werf van de Gebr. Boot gebouwd en 140 ton groot, motorvermogen on-                     bekend.[6]

 

1923        Mijn grootvader C.J. (Kees) Touw[7] liet in 1923 via scheepsmakelaar De Bot aan verschillende werven offerte vra-                   gen voor een nieuw te bouwen motorschip. Werf Paans aan de Roode Vaart, waar zijn eerste schip de klipper Zuid-                   Nederland was gebouwd, vroeg ƒ 31.000. Werf Vuyk te Capelle ad IJssel die ƒ 21.000 rekende kreeg de order. Van                   verschil in prijs kon bijna de 70 pk twee cilinder viertakt Bronsmotor worden betaald. Daar moest toen ƒ 11.800 voor                   worden neergelegd. Compleet met tuigage, hijstuig, ankers en kettingen kwam het totaal op ƒ 34.000.[8] De Zuid-                     Nederland werd voor ƒ 14.000 verkocht aan neef M.C. (Rinus) Touw. Werf Vuyk kon waarschijnlijk zo laag met zijn                   prijs gaan omdat zij een partij staal voordelig op de kop had getikt. Dit staal was afkomstig van de nieuw aangelegde                 NV Scheepswerf v.h. Wed. A. van Duyvendijk te Papendrecht waar NV Van Driels’s Stoomvaart- en Transport                           Onderneming een viertal zeeschepen zou laten bouwen. De met drie betonhellingen uitgeruste scheepswerf werd in                 1921 stopgezet omdat de productiekosten van de schepen te hoog waren ten opzichte van de verkoopprijs.[9]

[1] SMD 1910

[2] Zie SCHOT 1 sub IV e.

[3] SMD 1914

[4] Zie SCHOT 3 sub III h.

[5] Rotterdamsch Nieuwsblad, 20 juli 1915, 2.

[6] SMD 1915

[7] Zie TOUW 2 sub IV e.

[8] mededeling van B.W.Touw (1903-1986)

[9] Sociaal-Democratisch Dagblad, 21 mei 1921.

Met de Zuid-Nederland werd toen het motorschip in aanbouw was een lading grondstoffen voor verffabriek De Zon vervoerd. Deze fabriek was gelegen aan de Kalverdijk aan de Zaan ten Noorden van de huidige Zaanse Schans. Directeur Pieter Jacob Latenstein (1880-1927) bezat een jacht met de naam Atalanta. Kees Touw vroeg hem wat die naam betekende. Latenstein vertelde hem van de Griekse godin van de jacht die om haar snelheid en kracht befaamd was. Dat er ook een vlinder was die zo heette werd niet vergeten. De naam Atalanta en de symboliek erachter spraken Kees Touw aan en zijn in 1923 in drie maanden tijd gebouwde schip zou die naam krijgen.

De Atalanta was een sterk en zwaar gebouwd schip, wat de thuishaven Bergen op Zoom ook vereiste. Daar lag het schip altijd in het zoute water en viel elk tij droog. De nieuwe werf te Papendrecht zou zeeschepen gaan bouwen, zodat de Atalanta eigen-lijk gebouwd was met platen bestemd voor de bouw van zeeschepen. De platen die de bovengang vormden waren 1.82 meter breed en 9 milimeter dik. Het vlak was 8 milimeter dik, het gangboord 9 milimeter en de denneboom zelfs 10 milimeter. De spanten stonden 35 centimeter uit elkaar en in de kop maar 17 centimeter. De kattesporen waren 25 centimeter hoog en voorzien van dubbele hoekijzers. Het schip voer van Numansdorp, maar de echte thuishaven was toch Bergen op Zoom. 

 

1923           Omstreeks 1923 kocht Nicolaas C. de Haas[1] een tien jaar oud gemotoriseerd Duits sleepschip van 279 ton met                      een 60 pk motor. De Hoop (ex Lübben) was gebouwd in 1913 te Cosel aan de Oder, een voorstad van Breslau.                         Tegenwoordig Kozanow bij Wroclaw in Polen. De Haas vervoerde onder andere melasse voor de Spiritusfabriek.[2]

[1] Zie DE HAAS 2 sub V g.

[2] SMD 1920 en RSR 1926.

 

1924            Govert de Haas[1] was vanaf 1904 beurtschipper op Middelburg met de in 1895 gebouwde 50 ton grote klipper                           Oosterschelde die hij van Huibrecht Schot had overgenomen.[2] Van 1924 tot 1939 voer hij met gemotoriseerde                         klipper Loes (ex Wilhelmina). Hij had dit schip via werf Paans overgenomen van Bert van Gent uit Den Bommel. 

 

1926            Op werf De Dageraad te Woubrugge liep in 1926 het motorschip Johanna Adriana te water. Dit 339 ton grote                             schip met een 120 pk Kromhoutmotor was besteld door Willem F. Schot.[3] Thuishaven was Bergen op Zoom.                           Voor die tijd was dit een groot motorschip. In 1922 waren er in Nederland maar twee motorschepen in die ton-                           nageklasse. In 1934 waren dat er 58.[4]

 

1927            Toen Marinus C. (Rinus) Touw [5] in 1927 zijn motorspits Corati in Terneuzen liet bouwen was dit type als motor-                       schip nog zeldzaam. De ruime salonroef had een fraaie betimmering die was uitgevoerd door de meubelfabriek                         van de heer C.Kaan te Terneuzen. [6] De motor was een twee cilinder Hollandia van 80 pk. Deze motoren werden                     gebouwd door N.V. Smit & Co’s Machinefabriek te Kinderdijk. Hoewel het schip in Colijnsplaat gedomicilieerd was                     kwam Rinus regelmatig met zijn schip in Bergen op Zoom. Zijn moeder en stiefvader woonden er aan de wal.

 

1927            Johannes de Witte liet op werf D. Boot te Alpen aan den Rijn motorspits Cornelia bouwen. Het schip voer van                             Asten. Uitgerust met een 70 pk Industrie gloeikopmotor 1927  

 

                  De Pieternella, het bij Paans gebouwde motorschip voor Dinus J. (Job) de Haas[7] van 360 ton met een 160 pk                          Bronsmotor kwam in 1927 in de vaart. 

 

1929           In 1929 is N.V. Bergen op Zoomsche Scheepvaart Mij eigenaar van het motorschip Meteor. Het schip is in                                  IJsselmonde gebouwd en 294 ton groot. In 1935 werd het bevaren door zetschipper Otto Krüger.[8]

 

1930          De melassetanker Engelina van J.H. de Haas[9] werd in 1930 gebouwd op werf Stapel te Spaarndam. Het 175 ton                     grote schip had een twee cilinder viertakt Bronsmotor van 70 pk.

 

1937         Voor mijn vader E.W.H. (Lies) Touw, die begin 1938 in het huwelijk trad, werd bij scheepswerf Claessens te Boom                    (B.) een motorspits besteld. Het schip kreeg een 100 pk twee cilinder tweetakt Bronsmotor en op de naamplank                          stond Attacus Bergen op Zoom.

[1] Zie DE HAAS 2 sub IV e.

[2]

[3] Zie SCHOT 3 sub IV d.

[4] Statistiek 1934.

[5] Zie TOUW 2 sub V e.

[6] Algemeen Handelsblad, 5 juni 1927

[7] Zie DE HAAS 2 sub V e.

[8] IVR 1935

[9] Zie DE HAAS 2 sub IV f.

 

Verder moeten nog genoemd worden de twee motorschepen die de N.V. Bergen op Zoomsche Stoombootonderneming v.h. J.C. Rübsaam in de vaart had. De liggers van de Scheepsmetingsdienst en de Rijnschepenregisters spreken geen klare taal. De Bergen op Zoom 5 was in 1906 door werf A. Pannevis te Alphen aan den Rijn gebouwd als motorschip De Hoop voor J. Geervliet te Katwijk. Waarschijnlijk kwam het 126 ton grote schip met een 50 pk motor pas in 1924 voor Rübsaam te varen.[1] Bij de Bergen op Zoom 6 is het nog ingewikkelder. Er wordt melding gemaakt dat het schip als stoomgoederenboot in 1911 te Raamsdonkveer werd gebouwd en maar ook dat het in 1923 als motorschip door Paans aan de Roodevaart gebouwd.[2] Is hier sprake van twee schepen of is het stoomschip bij Paans omgebouwd ?

 

Eerder stelde ik de vraag: Zestien motorschepen is dat veel? Het antwoord is: Nee. Dat lijkt een duidelijk antwoord, maar is het niet. Volgens de Statistiek van 1934 hoorden er negen motorschepen thuis te Bergen op Zoom, waarvan er drie in het bezit waren van particuliere schippers.

[1] SMD 1924

[2] IVR 1956 zie Teuna ex Bergen op Zoom 6 en SMD 1931.

De Bergse schippers gingen op het laatst van de negentiende eeuw over van houten op ijzeren zeilschepen. In het begin van de twintigste eeuw lieten veel van hen de zeilerij voor wat die was en stapten over op grote sleepschepen. Het werd pas in de jaren vijftig en zestig rendabel om deze grote schepen te motoriseren.

Voor heel grote Rijnzeilschepen zat het zeilen er al voor 1900 op. Het was inmiddels zo druk op het water dat laveren een hachelijk zaak werd. Wind was weliswaar gratis maar het zeiltuig niet. Schippers van deze schepen uit heel Nederland schaften het zeiltuig af en besloten hun schepen voortaan te laten slepen. Het motoriseren van zeilschepen kwam in de late jaren twintig en vroege jaren dertig van de vorige eeuw veel vaker voor bij de schepen van bescheiden formaat dan bij de grotere.

Het aantal schepen, van wat voor type ook, vergelijken met het aantal van hetzelfde type in andere plaatsen is lastig zo niet onmogelijk. Elk plaats of gebied heeft zijn eigen specifieke behoefte op scheepvaartgebied. Dat was mede afhankelijk van de lading die er vervoerd moest of kon worden. Bestond die uit bulk- of stukgoed? Een schip dat in de regel voornamelijk zand vervoerde was, in ieder geval tijdelijk, ongeschikt om droge lading te vervoeren. Een haven als Rotterdam kende ook veel (oude) schepen die als drijvend pakhuis dienst deden.

In 1934 hoorden er bijvoorbeeld 75 motorschepen thuis in Ouderkerk aan de IJssel. Dat is enorm veel meer dan de negen motorschepen van Bergen op Zoom. Ik trek het vergelijken nog even door. Nu kijk ik naar het aantal schepen dat valt in het scheepstype 'aken en kanen'. Bergen op Zoom telt er 19 en Ouderkerk 38. Opnieuw is Ouderkerk de winnaar. Maar kijken we nu naar het gemiddelde tonnage dan zien we dat de schepen van Ouderkerk gemiddeld 62 ton en die van Bergen op Zoom 739 ton groot zijn. Dat scheelt een slok op een borrel.

 

Het enige wat je kunt zeggen over de negen motorschepen in 1934 te Bergen op Zoom is dat de meeste schippers daar andere keuzes hebben gemaakt. De Bergse zeilschippers staken hun geld liever in een groot sleepschip dan in een kleiner motorschip.

 

VERVOLG KLIK  EERSTE WERELDOORLOG

1 TERUG NAAR  SCHEEPSMOTOR III