REVOLUTIEJAAR 1848 EN DE ROL VAN THORBECKE IN VERBAND MET DE BINNENVAART

 

Niet alleen in Ierland maar ook in Nederland heerste in de jaren voor 1848 door de aardappelziekte grote hongersnood. In 1848 brak in Parijs de Februarirevolutie uit, kort daarop de Maartrevolutie in Duitsland. Toen het ook nog in Wenen tot een opstand kwam, bleek koning Willem II bereid om in één nacht van conservatief liberaal te worden.[1] Nu was het voor Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) mogelijk de grondwet ingrijpend te herzien.[2]

Deze nieuwe grondwet maakte het ondermeer voor de Rooms-Katholieke Kerk mogelijk om haar organisatie in te richten zoals zij het verkoos. Rome stelde in 1853 in Haarlem, Den Bosch, Breda en Roermond bisdommen in en maakte van Utrecht een aartsbisdom. De koning en zijn regering hadden voor 1848 altijd de protestantse gevoeligheden voorrang gegeven. Thorbecke had echter besloten de grondwet te volgen en geen rekening te houden met de conservatieven.[3]

De tegenstanders van Thorbecke hielden hem het lot voor van Johan de Witt en Johan van Oldenbarnevelt. Dit kan niet anders gezien worden dan als een doodsbedreiging aan een politicus. Het laat zien dat de negentiende eeuw toch niet zo gezapig was als weleens wordt voorgesteld.[4]

[1] De nieuwste conclusies tegenwoordig zijn dat de Koning vermoedelijk gechanteerd werd. Aan het feit doet dat niets af.

[2] Kossmann, De lage landen, deel I, 164.

[3] Kossmann, De lage landen, deel I, 229.

[4] Romein, De lage landen bij de zee, 472.

 

 

THORBECKE’S ROL BIJ EEN BINNENVAARTCONFLICT

 

Thorbecke had bij de schippers een goede naam omdat onder andere door zijn toedoen de tolgelden op het Zwolsche Diep bij Koninklijk Besluit in 1850 waren verlaagd. Die tolgelden werden gebruikt om een groot water-staatkundig project mede te financieren. Het kwam er op neer dat schippers, die trouwens geen profijt hadden van het project, moesten opdraaien voor de winst van anderen. Het project, ‘Overijsselsche Vereeniging tot ontwikkeling van provinciale welvaart’, voorzag in twee leidammen op het Zwolsche Diep die op deze wijze het Zwarte Water verder in de Zuiderzee zou laten uitmonden. Op natuurlijke manier zou het vaarwater dieper worden en er zo voor zorgen dat Zwolle toegankelijk werd voor zeeschepen. Ten zuiden van de leidammen kon het gebied geschikt worden gemaakt voor biezenteelt. Hier zou de bevolking van Genemuiden van profiteren. Het was een commerciële aangelegenheid waar zelfs koning Willem II en zijn broer prins Frederik op intekenden. 

Jan Willem Schuttevaer (1798-1881) schipper, koopman en lid van de gemeenteraad in Zwolle, had in de jaren veertig van de negentiende eeuw met een groot aantal schippers een jarenlang durend proces gevoerd om de tolgelden op het Zwolsche Diep tegen te houden. Later, in 1862, veranderde Thorbecke op instigatie van Schuttevaer bij Koninklijk Besluit de manier van tolheffen: niet langer naar tonnenmaat maar naar diepgang. Hierdoor werden veel kleine (turf) schepen door hun geringe diepgang tolvrij. Het mag opvallend genoemd worden dat zowel Thorbecke als Schuttevaer aandelen hadden in de ‘Overijsselsche Vereeniging tot ontwikkeling van provinciale welvaart’.[2]

Pamfletten uit die periode maken duidelijk dat de strijd van de schippers tegen de tolgelden werd gezien als een strijd van ‘de arme schipperij’ tegen ‘de groote Heeren’.[3] Uit de groep van Drentse en Overijsselse schippers die regelmatig onder leiding van Schuttevaer bijeenkwamen, ontstond in 1863 de ‘Schippers-Vereeniging Schuttevaer’.[4] Als ‘Koninklijke Schuttevaer’ behartigt deze vereniging al meer dan 156 jaar namens de beroeps-binnenvaart de belangen op het gebied van nautisch-technische zaken en de natte infrastructuur voor de binnen-vaart.

Toch blijft er iets knagen. Ik heb het niet onderzocht, maar ik vermoed dat de schippers die 17 jaar lang tolgeld hebben betaald ter financiering van een project van de ‘de groote Heeren’ hun ten onrechte betaalde tol niet hebben teruggekregen. Zou het niet zo zijn dat na 17 jaar het project wel klaar was en er geen noodzaak meer was de schippers verder uit te melken? Jan Willem Schuttevaer had twee petten op: aan de ene kant was hij de belangenbehartiger van de benadeelde schippers en aan de andere kant investeerder in het door de schippers gehate project. Zouden de schippers van toen dat geweten hebben?

[1] Coster, Baron op Klompen, 179.

[2] Coster, Baron op Klompen, 176-192

[3] Ibidem

[4] Verrips, Als het tij verloopt, 18

 

 

 

Het einde van Bergen op Zoom als vesting begon te naderen. Tijdens de revoluties in Europa werd toch nog de mogelijkheid onderzocht om zowel vesting Steenbergen als vesting Bergen op Zoom te herstellen. In militaire kringen ging men er echter toe over de verdediging van Nederland anders in te richten. Hiertoe werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie ontworpen, deze liep van de Zuiderzee tot de Biesbosch. Hierdoor viel Noord-Brabant in feite buiten de belangrijkste verdedigingslinie. In 1853 werd al een gedeelte van de vestingwerken van Bergen op Zoom afgebroken. De forten die tot de linie behoorden werden in 1854 verkocht. Dat er nieuwe tijden aanbraken valt op te maken uit het feit dat aan firma Van der Hoeven en Asselbergs toestemming werd gegeven om een ijzergieterij en een kunstwolfabriek te bouwen op grond van bastion Nassau. [1] Kunstwol werd gewonnen uit lompen: eigenlijk was het hergebruik.

[1] Van Ham, ‘Merck toch hoe sterck’, 97.

 

VERVOLG KLIK  STOOMVAART OP BERGEN-OP-ZOOM