DE ONGEMAKKEN VAN EEN TIJHAVEN

 

Toegang tot de haven van Bergen op Zoom 1933. Foto: E.W.H. (LIes) Touw vanaf motorschip Atalanta. In het midden de Kop van het Hoofd en de bebouwing in de Waterschans en links daarvan de gebouwen van N.V. Machinefabriek en IJzergieterij 'Holland' v/h Alex Nerincx. De schoorstenen zijn van verschillende bedrijven. De spiritusfabriek, potasfabriek, gasfabriek en zoutziederijen.

 

We zagen dat de Bergse schippers ongeveer vanaf 1880 hun thuishaven verlieten om deel te nemen aan de Rijnvaart. Later was belastingontwijking een reden om Bergen op Zoom te verlaten. Maar er speelde nog iets anders mee.

Eeuwenlang heeft Bergen op Zoom schepen moeten ontvangen in een tijhaven. Dat gaf beperkingen maar men kon er mee leven. Periodes met extra hoog water waren niet alleen lastig voor de omwonenden van de haven, het betekende ook opletten en meer werk voor de schippers. Zij moesten zorgen dat de meerdraden niet te strak kwamen te staan of dat hun schip op de kaai kwam te zitten. Aan de andere kant zorgden periodes met extreem laag water ook voor problemen. Schepen konden bij gebrek aan voldoende water de haven niet in of uit varen. Dat gebeurde een aantal keren per jaar, soms wel vijf à zes dagen achter elkaar.[1] Tijdens normale waterhoogtes konden schepen met een diepgang van 2.40 meter slechts een uur voor tot een uur na hoog water de haven in en uitvaren. Schepen met een kleinere diepgang hadden iets meer tijd.

[1] Baur, De Haven van Bergen op Zoom, 17

De afgedamde havengeul in de zeventiger jaren van de vorige eeuw. De vloedpalen staan er nog.

Foto © Kees Touw

 

De grootte van de haven van Bergen op Zoom was vanaf de vijftiende eeuw tot het begin van de twintigste eeuw ongeveer gelijk gebleven. In de loop van de negentiende eeuw werden de schepen steeds groter. Op de lange duur werd de havensituatie kritiek. De verouderde haven was bepaald geen reclame waarmee het gemeentebestuur bedrijven kon verleiden zich in Bergen op Zoom te vestigen.

De haven was in de negentiende eeuw een zorgenkindje geworden. Dat was goed duidelijk geworden na de stormvloed van 1825. De Bergse dijk was doorgebroken, en aantal polders ondergelopen en de huizen en bedrijven van de havenbuurt werden zwaar getroffen.

Daarna werden er dan ook plannen gemaakt om maatregelen te treffen zodat het Arsenaal en de havenbuurt niet meer onder water zouden komen te staan.[1] In een maand tijd zou voor een som van 10.000 gulden een paar vloeddeuren geplaatst kunnen worden. De financiering hoopte men rond te krijgen door van alle huizen binnen de vesting een extra belasting van één à zes gulden te vragen en tevens om van elk binnenlopend schip 25 cent te eisen.[2] Het hele project werd echter op de lange baan geschoven. Volgens Waterstaat waren de kademuren, die van voor 1600 dateerden, in een te slechte staat, zodat de vloeddeuren niet veilig geplaatst konden worden. [3] Eigenlijk durfde het gemeentebestuur geen beslissing te nemen. Verderop zullen we zien waarom.

[1] Baur, De Haven van Bergen op Zoom, 4

[2] Baur, De Haven van Bergen op Zoom, 4.

[3] Ibidem

 

In de volgende jaren werden grote bedragen gespendeerd aan de kademuren. De opgetelde kosten over een verloop van jaren bedroegen meer dan 10.000 gulden. Het bleef bij oplappen. Gedurende de hele negentiende eeuw kwamen na elke overstroming plannen voor vloeddeuren ter tafel. Maar elke keer waren er argumenten het project niet uit te voeren. [1]

Het gemeentebestuur probeerde in 1836 via Koning Willem I geld te krijgen voor de vloeddeuren, van welk Ministerie dan ook. Zowel het Ministerie van Binnenlandse Zaken als het Ministerie van Oorlog vond de vloeddeuren meer een particulier dan een Rijksbelang.[2] Daarna probeerde de gemeente nog diverse malen subsidie te krijgen, steeds zonder resultaat.

Bewoners van de telkens overstroomde havenbuurt verzochten in 1883 de gemeenteraad opnieuw nu eindelijk eens vloeddeuren aan te brengen.[3] In 1887 werd duidelijk in welk dilemma de gemeente verkeerde. In een antwoord stelt het gemeentebestuur dat het wel geld beschikbaar zou willen stellen om de haven te verbeteren, maar de verbetering zou de ene partij voordeel bezorgen maar de ander grote economische schade. Liever gezegd: de schippers en de bedrijven waren voor het vloeddeurenplan, de vissers tegen. Deze voeren met eb naar hun visgronden en kwamen met de eerste vloed terug. Dit zou na afsluiting niet meer mogelijk zijn.[4] Niet alleen de Rijksoverheid, maar ook het Bergse gemeentebestuur zelf, was er de oorzaak van dat de vloeddeuren er niet kwamen. Dat het Bergse gemeentebestuur zich verschool achter de belangen van de vissers laat zien dat zij niet van plan waren om de haven van Bergen op Zoom te verbeteren laat staan te vergroten.

De gezamenlijke inkomsten van de Bergse vissers waren van marginale betekenis voor de gemeentekas. Het veranderen, het verbeteren van de haven zou een belangrijke investering vergen. Maar ook de toegang tot de Bergse haven, het Bergse Diep, zou dan contstant op diepte gehouden moeten worden.

[1] Baur, De Haven van Bergen op Zoom, 6.

[2] Baur, De Haven van Bergen op Zoom, 5.

[3] Baur, De Haven van Bergen op Zoom, 7.

[4] Ibidem.

Hydrografische kaart eind jaren dertig met de vaarweg naar Bergen op Zoom. Collectie Kees Touw

 

De schepen die tussen 1900 en 1940 de haven van Bergen op Zoom bezochten waren van bescheiden tonnage. De meest voorkomende waren tot 300 ton groot. Van deze groep was ook nog de meerderheid kleiner dan 200 ton. Schepen groter dan 600 ton kwamen zeer weinig in de haven. Bij eb lagen de schepen op een zogenoemde zaat, de bodem van de haven, die goed vlak moest zijn daar anders de schepen niet overal gelijkmatig werden gedragen. Ook de schippers zelf zorgden voor problemen met de toestand van de zaat. Motorschippers wilden nog wel eens proberen of hun schip niet wat eerder met hoog water kon loskomen van de zaat. Het kwam voor dat een geladen schip bij het stijgen van het water een tijd bleef plakken. Door volaan achteruitdraaien kwam er water onder het schip en schoot het los en ging drijven. Een geladen schip dat zo los kwam kon wel veertig centimeter omhoogschieten. Het schroefwater zorgde voor putten in de zaat.

Twee klippers drooggevallen op de zaat aan de Noordzijde haven omstreeks 1900. Ansichtkaart collectie Kees Touw.

 

Veel Bergse schippers bezaten grote schepen en kwamen daarmee niet graag naar Bergen. Voor die schepen was de haven van Bergen op Zoom eigenlijk ongeschikt. In de crisisjaren van de vorige eeuw ontstond er schade aan een Rijnsleepschip van 1600 ton. Dergelijke schepen kwamen, omdat er op de Rijn haast niets meer te doen was, nu wel eens te Bergen op Zoom. Na elke eb raakte het schip steeds meer lek. Later bleken 9 platen verwrongen en gedeeltelijk gescheurd: 3800 klinknagels zaten los.[1] Grote Rijnschepen waren eigenlijk te slap gebouwd om zelfs maar zware golfslag te kunnen weerstaan. Ze zouden nog wel kunnen droogvallen als de omstandigheden er naar waren. De zaat moest groot en vlak zijn om het schip overal gelijkmatig te dragen. De breedte van een zaat was ook van belang. Waar een kempenaar van 6.60 meter breedte nog kan liggen wordt het onmogelijk voor een kast van 9.50 meter breedte. Bij het droogvallen glijdt die van de zaat af. Dat overkwamen twee grote sleepschepen in de Vissershaven: zij raakten elkaar. De zijden waren over een afstand van 40 meter naar binnen gedrukt. Van het ene schip was ook nog het vlak gegolfd. Schade meer dan ƒ 10.000. [2]

 

Schippers die een reis hadden aangenomen naar een voor hen onbekende plaats raadpleegden vaak De Nederlandsche Schipper-Almanak, het jaarboekje van de Koninklijke Schippervereniging ‘Schuttevaer’. Hierin kon men onder andere de beschrijving van de vaarweg naar Bergen op Zoom vinden vergezeld van een beschrijving van de haven. Het boekje van het jaar 1939 vertelde het volgende:

‘Bergen op Zoom. Nijvere woon-, handels- en fabriekstad in Westelijk Noord-Brabant, pl.m. 25.000 inwoners; voor de scheepvaart te bereiken langs Strijenham (Oosterschelde) en het Bergsche Diep. Van Strijenham vaart men aanvankelijk langs den wal van het eiland Tholen, tot men aan een kogelton komt, die aan B.B. wordt gelaten. Van hier loopt men een enge ietwat bochtige geul, het eigenlijke Bergsche Diep in en vaart tusschen de tonnen verder. Daarna volgen aan weerskanten steekbakens en nog een zwarte en een roode ton; verder wijzen bakens en nog een zwarte ton den weg naar het zeehoofd, dat aan S.B. wordt gelaten. De vaarweg loopt nu langs den havendijk; aan B.B. staan bakens. Ongeveer 1000 m. O.N.O. van het zeehoofd loopt men de zuidelijke ombuigende Buitenhaven in. De haven is 28 m. breed en houdt bij hoog water ongeveer 3 m. diepte. Nog meer naar binnen scheidt deze haven zich: oostelijk als Binnenhaven, westelijk als Visschershaven binnenhaven, 800 m lang, loopt met laag water droog, bij hoog water houdt zij pl.m. 2 m diepte. Over deze haven liggen twee draaibruggen, de eerste 12 m, de tweede 6.50 m wijd.’ [3]

           

Al met al kan de conclusie worden getrokken dat ook het niet tijdig aanpassen van de haven aan de schaalvergroting in de binnenvaart, er aan heeft meegewerkt dat de schippers uit Bergen op Zoom zijn verdwenen.

[1] Baur, De haven van Bergen op Zoom, 19.

[2] Ibidem

[3] Keijzer, Nederlandsche Schippers-Almanak, 114-116.

 

Een van de zeldzame gemakken van een tijhaven was dat je bij laag water onderhoud aan het schip kon plegen.

Foto: Beeldbank Westbrabants Archief. Fotograaf W.P. Eiselin.

VERVOLG KLIK   SCHIPPERS IN HET NIEUWS